Door Gijs Graafland
Het is half drie ’s nachts en ik kom half beschonken aan bij mijn huis op de Wallen. Dat is niet voor het eerst, en zeker niet voor het laatst, mits ik morgen niet per ongeluk onder een bus kom. “Azaathi!” roep ik uit naar de Irakees die vijf nachten per week dronken Engelsen van friet en pizza bedient. Altijd met zijn oprechte geinporem krijg ik dezelfde vriendelijke vraag: “Sweety! Hoe gaat het gap?”
Ondanks het ritme van de herhaling dat weinig lijkt te spreken voor enige mate van werkelijke interesse, zijn we de oppervlakkigheid van het alledaagse groeten allang ontstegen. Twee andere Irakezen komen de tent binnen en begroeten hem ook. Lees verder